Baggerochtend
Van mijn gedeeltelijke rentree in het onderwijs heb ik zeker geen spijt. Het zorgt wel voor een ritme dat ik niet meer gewend was. Zo begint een lesdag eerder dan ik per se noodzakelijk vind. Mijn wekker gaat om 6.15 uur. Een uur later stap ik op de fiets, zodat ik rond 7.45 uur op school ben. Daar kan ik rustig spullen klaarzetten, waarna de kinderen 8.20 uur binnenstormen of –sjokken.
Deze maandagochtend lig ik keurig op schema als rond 7.30 uur – het is nog pikkedonker – een kleine tegenslag opdoemt: wegwerkzaamheden, het fietspad door het park is afgesloten. In een flits bedenk ik een omweggetje. In het duister trap ik even extra door, neem vloeiend een bocht, en lig een moment later naast m’n fiets. Verbaasd. Honderd gedachten in één seconde. Gebeurt dit echt?
Door de duisternis kan ik de exacte schade niet goed inschatten. Mijn fiets doet het nog, mijn lijf ook – op een zere knie na, maar die had toch al z’n beste tijd gehad. Wel zit m’n hele linkerkant onder de natte drek, het spul waarover ik kennelijk uitgegleden.
Ik bedenk dat ik op niet-lesdagen rond dit tijdstip heerlijk relaxed achter koffie plus krant zit; nu lig ik in de herfstkou naast m’n fiets in de bagger te spartelen. Nee, je hebt het lekker voor elkaar, koekenbakker.
Even later – uit veiligheidsoverwegingen een tempootje lager – zie ik dankzij de straatverlichting de uitdaging: door mijn onbedoelde sliding met de fiets ben ik veranderd in het smerige broertje van de roetveegpiet. Wordt nog een hele toer om straks een beetje toonbaar voor de klas te staan.
Op school hink ik als een ondergescheten reiger naar de lerarenkamer om met doeken en warm water de ergste modder van m’n kleding te poetsen. Onze conciërge toont – op typisch Haagse wijze – medeleven, verwijzend naar onze directeur die enkele weken eerder serieus is gecrasht met z’n fiets. ‘Die ouwe mannen, die uitslovers die denken dat ze nog hard kunnen fietsen. Schei toch lekker uit. Neem een fiets met zijwieltjes, da’s al lastig zat voor jullie.’
Dat geeft de burger weer moed. Als om 8.20 uur de kinderen binnenkomen, hangt m’n jas op de verwarming te drogen en is mijn broek enigszins toonbaar, al heb ik een moddervlek over het hoofd gezien, merk ik op het laatste moment. Nadat de kinderen iets over hun weekend hebben verteld, mag ik. Ik vertel over mijn fietscrash in het park, mijn vieze broek (‘nee, ik heb niet in mijn broek geplast’) en dat ik het maar een baggerochtend vind. Instemmend geknik.
‘De laatste keer dat ik van mijn fiets ben gevallen, was ik volgens mij een jaar of 8’, zeg ik. ‘En nu ben ik 55 jaar.’
Dat zet Roberto, een geinig joch met Poolse roots, aan het denken. ‘Zó!’, zegt-ie geschrokken. ‘Da’s honderd jaar geleden!’
Ik schiet in de lach. ‘Bijna. Hoogste tijd voor de rekenles, hoor ik.’
Reacties zijn gesloten.